donderdag 19 mei 2011

Sterrenhemel

De wekker gaat. Vergeefs. Ik ben al een tijdje wakker deze zondagochtend. Zondag, eindelijk. De dag des oordeels. Erop of eronder, alles of niks, de dood of de gladiolen. Een jaar lang het gevoel van trots en onoverwinnelijkheid, of het plagerige gezeik van wat failliete Feyenoorders en allerlei Calimero’s uit de provincie. Ajax - FC Twente. Een tweesterrenrestaurant tegen een groeiende bistro. Een bistro waar overigens nog gewoon gerookt mag worden.

Ik trek het rood/wit over mijn schouders, duw een boterham in mijn gezicht en kus mijn vriendin gedag. Ik heb de hele ochtend het clublied lopen zingen, triomfantelijk met mijn Ajax-shirt gezwaaid en, voor het goede gevoel, nog even de hoogtepunten van Real Madrid – Ajax (1995) gekeken. Net voor ik de deur uitloop wenst ze me succes. Ze vindt me een malloot. En terecht misschien.

De wedstrijd is begonnen en het is vanaf de eerste minuut een prachtig schouwspel. Ajax vliegt erin, gefocust en strijdvaardig met Jan Vertonghen voorop. Een Vlaamse Amsterdammer die vecht voor de glorie van de Griekse held op zijn borst. Als een onoverwinnelijke gladiator in zijn eigen Arena. Constant de tegenstander opjagend en zijn troepen naar voren leidend. Op een overweldigende wijze gesteund door vijftigduizend Ajacieden, tezamen meer dan een waardige twaalfde man. De Arena toont zichzelf als een ontneembare vesting. Zoals De Meer, maar dan met meer.

Als Siem de Jong de 3-1 binnenschiet lijkt de marge voldoende. Maar ook bij die voorsprong blijf je als Ajacied met zwetende billen op je stoel zitten, omdat sommige spelers gedurende het seizoen het concentratievermogen van een opgewonde ADHD’er vertoonden. Zo ook vandaag. Mijn buurman staat nog uitbundig de 2-0 te vieren als ik alweer een diepe zucht van frustratie slaak: Theo Janssen, 2-1.

Maar dan toch, de laatste minuut. Vink brengt het fluitje naar zijn mond. Een moment van orgastische blijdschap volgt. AJAX IS KAMPIOEN (!). Ik heb hier vaak aan gedacht, van gedroomd en over geschreven, maar je blijft onvoorbereid. Ik lijk niet de enige. Iedereen schreeuwt, springt, zwaait, gooit bier en omhelst elkaar. Onbekenden lijken vrienden met wie je nu pas kennis maakt. Het is een grote chaos. Een chaos van geluk.

Ik laat me leiden door de lopende mensenmassa die zojuist de stad heeft ingenomen. De straten kleuren rood/wit en eenieder heeft dezelfde bestemming: het Museumplein. Eenmaal daar aangekomen lijkt het een aaneenschakeling van fijne momenten. Ik ben dronken van blijdschap en blij van dronkenschap. De spelers betreden het podium en er klinkt luid gejuich. De schaal wordt in de lucht gehouden en getoond aan eenieder die hem verdient. De Ajax Marsch klinkt en er wordt harmonieus meegezongen. Ik ga, vanwege mijn Eriksen-postuur, op mijn tenen staan en probeer tussen de mensen en de zwaaiende vlaggen wat op te vangen van het spektakel op het podium. Opeens word ik bij mijn benen gegrepen en een seconde later rusten ze op de schouders van een vriend.

Ik kijk rond. Wat een uitzicht. Ajacieden, zo ver als het oog reikt. Ontstoken fakkels, wiegende vlaggen, kartonnen kampioensschalen en synchroon klappende handen steken boven deze honderdduizend koppige massa uit. Het is er niet de situatie naar, maar ik word er even stil van. Ik moet aan de afgelopen seizoenen denken. De sportieve misère. De bestuurlijke wanorde. De constante oproer. Het tiental versleten trainers die allen door dezelfde achterdeur vertrokken. De gevallen held Marco van Basten. Dat ene doelpuntje te weinig. Die verdomde Inzaghi. Het afscheid van mijn helden: Chivu, Heitinga en Suárez. De genante rentree van Mido. Het bij vlagen walgelijke aankoopbeleid. De verloedering van het Ajax-systeem. Het uitstekende rapport dat nooit tot uitvoering kwam. De humeurige wedstrijddagen én de dagen daarna. De lange terugweg na een verliespartij. De hevige discussies met gefrustreerde mede-Ajacieden. Het voortdurend klinkende ‘Helemaal niets in Amsterdam’ en al de tijd en al het geld dat ik onophoudelijk bleef investeren in mijn club. Die vele momenten van wanhoop, woede en verzuchting. De vergankelijke trots en de onvoorwaardelijke clubliefde.

Onze Vlaamse Amsterdammer bemachtigt de microfoon en besluit een liedje in te zetten. Het is springen geblazen en al snel verliest mijn steunpilaar de controle over zijn bagage. Ik val. Daar lig ik dan, gestrekt op het gras. Ik kijk naar boven. De hemel is geneveld in rode rook en ik tel drie glinsterende sterren. De mensen om me heen springen en ik voel de grond trillen. Ik glimlach. We zijn kampioen. Zeven jaar, allemaal vergeten in een seconde.

woensdag 11 mei 2011

Drie dochters, drie sterren

Op 7 december 2010, net voor Ajax met zijn nieuwe trainer vertrekt richting Milaan, belt Anja de Boer kort met haar broer: “Succes hè Frank, met je eerste wedstrijd. Ben je er klaar voor?” Een korte stilte wordt onderbroken met: “Ik denk het wel. Ik ga ze weer laten foebele. Ik weet namelijk hoe je dat moet doen, goed foebele. Bovendien, die rode stropdas staat me best goed.” De zus van Frank de Boer, die werkt in een winkel waar ze sporttrofeeën verkopen, lacht en zegt: “Ok, zet hem op jongen. Ik ga alvast wat extra bekers inkopen, die zal Ajax nodig hebben met jou aan het roer”. “Nou, dat moeten we nog zien”, antwoordt Frank gereserveerd. “ Ik ga er hoe dan ook alles aan doen.”
Hij hangt op en zucht eens diep. De blik fronsend. De twijfels, ze zijn geen moment zichtbaar.

Na de bekerfinale van afgelopen zondag liet De Boer tevens geen enkele twijfel doorschemeren. Maar was dat oprecht? Ajax had het grootste gedeelte van de wedstrijd gedomineerd, zo vond hij. Bovendien gaf hij aan heel veel vertrouwen te hebben in aanstaande zondag, mede omdat Ajax hier getoond heeft te kunnen winnen van FC Twente. Als het interview langer voort had geduurd, had hij hier vast aan toegevoegd dat iedereen die Ajax liefheeft zich totaal geen zorgen hoeft te maken en dat de burgemeester maar eens moest gaan beslissen waar het feestje plaats gaat vinden.

In deze roerige periode als club straalt de Boer rust en stabiliteit uit. Langs de lijn lijkt hij onverstoord, immer analyserend en waar nodig kordaat bijsturend. Een steunpilaar voor de jonge, onevenwichtige spelersgroep van Ajax. Zo ook tijdens de bekerfinale, waar Nicolai Boilesen een nerveuze indruk maakte en De Boer hem even bij zich riep. De voormalig recordinternational, die zelf ooit begon als linksback, sprak de jonge Deen toe en gaf hem de nodige aanwijzingen. Hij ontneemt de spelers twijfels door zijn vertrouwen in hen uit te spreken.

Altijd vertrouwen uitstralen, ook als je twijfelt. Zo lijkt het devies van De Boer te luiden. Iedere man kent twijfels. Zo ook De Boer; juíst De Boer. Zo heeft hij aan het begin van zijn trainerscarrière meerdere malen aangegeven zijn twijfels te hebben. Hij wist niet zeker of hij wel de kwaliteiten huisvest die een succesvol trainer benodigt. Hij zal nu zelf moeten constateren dat een deel van deze twijfel ongegrond bleek. Hoe aanwezig zal daarentegen de weifeling en onzekerheid zijn met betrekking tot aanstaande zondag? De ‘finale’ tegen FC Twente. Ook De Boer weet dat dit Ajax qua ervaring, positiespel, constantheid en misschien zelfs individuele kwaliteit onderdoet voor de opponent. Daarbij, hoe moet hij die rode Luftwaffe, met aanvoer van de beste linkspoot der Nederlandse velden, een halt toe roepen?

De Boer weet dat dit Ajax boven zichzelf uit zal moeten stijgen om Twente te verslaan. En dat tracht hij niet te realiseren door zijn team in de underdogpositie te dwingen, niet door de tegenstander zwart te maken of een verbale strijd in de media te ontketenen. Nee. Hij doet dit door standvastig vol vertrouwen te spreken, over zijn spelers en de wedstrijd die komen gaat. Noem het bluf, noem het branie. Noem het arrogantie, noem het overmoed. Maar twijfel is de zwakkere tweelingbroer van vertrouwen. En Frank was altijd al de beste van de twee.

Frank de Boer, zoon van een stukadoor en vader van drie dochters, moet Ajax zondag de sportieve verlossing brengen. Ja, drie dochters. “Want”, zo zei Frank ooit, “goede voetballers krijgen dochters. En héle goede voetballers zelfs drie.” Zou dat ook op gaan met goed voetballende trainers en kampioenssterren? Ik zal u bekennen, ik ken twijfels, maar mijn vertrouwen is groter.

Het is 8 mei 2011 en Frank neemt zijn telefoon op. “He Frank. Jammer zeg, van die beker. Jullie waren er zo dichtbij, hè?” Het is Anja. “Ach zus, Twente was sterker”, antwoordt hij. “Ze waren gewoon een klasse beter. Dat kan gebeuren.” Het is even stil aan de andere kant. “Huh? Maar.. en zondag dan? Je zei net nog op tv dat je Ajax een goede kans geeft zondag.”
“Klopt”, klinkt het stellig, ”maar zondag spelen zij met een man minder. Snap je? Oh, en Anja, nu ik je toch spreek, verkopen jullie ook van die kartonnen kampioensschalen? Ik heb er nogal wat nodig.”