vrijdag 18 november 2011

Toen Ajax nog om voetbal ging

Louis van Gaal is geen aardige meneer. Dat denk ik als ik hem zie schreeuwen in mijn tv. En waarom kijkt hij toch altijd zo boos? Het zijn de ongecompliceerde gedachtes van een kind. Een kind dat niet veel maanden later, zonder enige rancune, die norse man toejuicht en bewondert. Een jongetje, trots gehuld in zijn rood witte trainingspakje, ietwat onzeker de vraag stellend aan de man langs hem: “We gaan winnen vanavond, hè pap?”

En of ‘we’ wonnen. We wonnen alles. In Nederland, in Europa en zelfs aan de andere kant van de wereld. In de tijd dat Ajax voor mij nog bestond uit een elftal, wat spelers op de bank en een trainer. Oh ja, en er was een baas van de club. Maar die zag je eigenlijk zelden op tv. Voetbal was een simpel spelletje, dat Ajax het mooiste speelde. Eenvoudig om verliefd op te worden, zonder daadwerkelijk te weten hoe de liefde geschreven wordt.

Zo’n vijftien jaar later zeg ik tegen mijn vader: “Het is fantastisch dat Cruijff terug komt. Die Van den Boog maakt Ajax kapot.” Weer een jaar later hoor ik mezelf zeggen: “Ik denk dat het goed is voor Ajax, als Van Gaal algemeen directeur wordt.” Een enkele dag later weet ik het niet meer, en ben ik bijna gevoelloos voor alles aangaande Ajax of eenieder die er iets over roept.

Goed. Laat Ten Have maar ‘oprotten’. Samen met die andere 'achterbakse' medecommissarissen. Net vier maanden lid van Ajax en dan een dolk in de rug van het grootste clubicoon ooit steken? Wat waren ze in Cruijffsnaam denkende? Johan is deze revolutie begonnen en moet de tijd en het vertrouwen gegund worden zijn karwei voort te zetten. Iedereen moet daar voor wijken ja!

Maar, anderzijds is Van Gaal misschien wel een droomkandidaat voor de functie van algemeen directeur. Een stuk beter dan de enige, ongeschikt bevonden, kandidaat van Cruijff: Tscheu La Ling. Cruijff bleef duwen, drammen en schitteren door afwezigheid. Laat hem maar zijn spullen pakken dan (bij zó’n icoon krijg je ‘oprotten’ gewoon niet uit je pen). Samen met Jonk, Bergkamp, Roy, Swart en de hele reutemeteut. Liefde voor Ajax? En dan meteen dreigen met vertrekken als het even moeilijk wordt? Help je dáár Ajax mee dan?  

Beide alinea’s jaagt wel een groep Ajacieden op de kast. Dat is er dus gaande bij Ajax. Verschillende kampen, allerlei belangen en de situatie escaleert tot ongekende hoogte. PR-mannetjes, juristen en vooringenomen tv-babbelaars mengen zich en supporters weten uit onstuimigheid niet wat ze moeten roepen en plaatsen zich lijnrecht tegenover elkaar. En misschien nog wel het ergste van dit alles: clubiconen worden zonder pardon geschaad en vallen bij bosjes van hun voetstuk. Helden waar je als jongetje tegen opkeek. Jezelf even in die waan latend als je je voetbalschoenen aantrok voor een wedstrijd met je maatjes. Vandaag ben ik Van Basten.

Blijkbaar valt voor elk bestuurslid en elk icoon wel een reden te noemen om diegene ‘op te laten rotten’. Het zal allemaal wel. Het maakt mij eerlijk gezegd niet meer uit wie die o zo beminde stropdas krijgt. Want elke dag dat die beslissing uitstel krijgt door deze anarchie, deze veldslag, is een dag dat ik een beetje minder van Ajax lijk te gaan houden. Elke dag dat deze genante rotzooi aan de gang is, vervaagt het gevoel van dat naïeve jongetje. Dat jongetje dat op de maandagavond met een trotse blik de kleedkamer van zijn voetbalteam binnenstapte. Omdat zijn Ajax weer gewonnen had. Gewoon, met een elftal voetballers en een norse trainer. 

dinsdag 13 september 2011

Kort geschoten is altijd mis

Een hoekschop of corner bij voetbal is een manier om het spel te hervatten, waaruit rechtstreeks kan worden gescoord in het doel van de tegenpartij (Wikipedia).

Ja, ‘kán’ ja. Scoren uit een corner. Maar dat hoeft natuurlijk niet, hoor je De Boer denken. En al zeker niet rechtstreeks. Nee, het moet kort bij Ajax. En terwijl iedere supporter het hoofd in de handpalmen verbergt bij de zoveelste vruchteloze hoekschop, blijft Ajax onverstoord (te)kort schieten.

De korte corner. Je hoeft het de Ajacied eigenlijk niet meer uit te leggen. Theo Janssen sjokt van heinde ver naar de cornervlag om vervolgens met een korte pass Sulejmani aan te spelen. Deze dient de bal terug te geven aan Janssen, die hem vervolgens met inlopende verdedigers goed voor probeert te geven. Door druk van de tegenstander vindt die voorzet, die in eerste instantie al gegeven had kunnen worden, zelden plaats.

“Die korte corner nemen we bewust zo”, verklaarde Frank de Boer deze week. “We bestuderen de tegenstander goed. Heracles komt er na een corner snel uit, dat zag je toen we een keer een lange corner namen." Verbazing alom hier. Een kans tot scoren niet benutten omdat er een -aanzienlijk kleinere- kans tot een countersituatie aanwezig is? Dat soort enge, defensieve gedachtes hadden ze toch alleen in Eindhoven?

Het wordt tijd dat Theo Janssen het heft in eigen handen gaat nemen. Een speler met zo’n exceptionele trap zou een korte corner per definitie moeten weigeren. Deze man is in staat de bal panklaar op het hoofd te leggen van doorgaans prima koppers als De Jong, Vertonghen, Alderweireld of Sigthorsson. Of, als we écht willen verrassen, is er nog een andere variant. De lange corner, maar dan anders. De corner van Charlie Tully.

Charles Patrick Tully (1924 – 1971) was een Ierse voetballer die met zijn corner bijna nooit een teamgenoot bereikte, omdat ie dat ook niet voor ogen had. Mr. Tully had namelijk een specialiteit: de 'directe' corner. In een bekerwedstrijd met zijn ploeg Celtic tegen Falkirk scoorde hij direct uit een corner, waarna de scheidsrechter hem afkeurde. Tully moest de corner tot zijn eigen verbazing opnieuw nemen. Hij scoorde, wederom. Spelend voor zijn geboorteland Ierland, tegen de aartsrivaal Engeland, bewees hij dat het geen geluk maar wijsheid was. Hij legde de bal op de hoek der krijtlijnen en krulde de bal onaangeroerd in het netje. Voorafgaand aan die wedstrijd, in de spelerstunnel, had Tully een memorabele woordenwisseling met zijn directe tegenstander Alf Ramsey:

Tully: “What's it like to be an automatic selection for your country, Mr. Ramsey?”
Ramsey: “It's an absolute privilege, Mr. Tully.”
Tully: “Good, because you won't be one after today ...”

De corner van Tully was een Ajax-achtige corner. Vol durf, branie, ambitie en bovendien met de nodige precisie getrapt. Tully kon niet eens een korte corner nemen. Het wordt tijd dat de Ajacied met dezelfde eigenschappen als deze Ier opstaat en stopt zichzelf, z'n teamgenoten en z'n corner tekort te doen. Te beginnen met aanstaande zondag, tegen PSV.

Theo Janssen als Charlie Tully. De vraag in de spelerstunnel: “Hé, Strootman, hoe is dat nou? Vanzelfsprekend geselecteerd worden voor Oranje?“ En dan op het veld, terwijl elke Ajax-supporter alvast diep ademhaalt voor een aanstaande zucht: de lange corner. Zo eentje waar rechtstreeks uit gescoord kan worden.

En ach, als het niet ineens lukt, valt ie misschien wel per ongeluk op het hoofd van een Ajacied.

maandag 22 augustus 2011

Kampioen word je niet tegen de kleintjes

De Ajacied wist zich maar moeilijk houding te geven de laatste tijd. Hoe gedraag je je als supporter van een club met een zonnig toekomstperspectief en een ongekende rust rondom het team? Als een verse kampioen, die wederom aan kop van de eredivisie prijkt. Die onaantastbare blik en het bijna arrogante loopje als je over straat loopt in je Ajax-shirt, het was weer even wennen. 


Natuurlijk, er waren hier en daar wat plooien zichtbaar. Transferperikelen rondom onze Vlaamsterdamse aanvoerder, de discussie over het nieuwe tenue en het twijfelachtige handelen op de keepersmarkt. Daarbij maakt het bestuur vooral vele vliegkilometers –godzijdank met goedkope tickets– maar lijken ze vooralsnog geen voortgang te boeken vanwege onderLing gesteggel. Maar toch, dit alles voelt voor de Ajacied als serene rust.

Dan is het zondagmiddag en is er volgens de weersvoorspelling extreem weer op komst in het zuiden des land. Maar waar wind en regen uitbleven, kwam er wel degelijk een lichte storm opzetten: Ajax verspeelt twee punten in Venlo. Dat is niet bepaald fraai, verliezen van een club waar het hele elftal evenveel kost als de spits van Jong Ajax. Verliezen van een degradatiekandidaat die dit seizoen nog geen enkele keer het net wist te vinden. Dat voelt jammerlijk traditioneel aan: Ajax onderschat de op papier veel zwakkere tegenstander en onnodige verliespunten zijn het gevolg. Ja, zo sta je als Ajacied al snel weer met beide benen op de grond.

Vlak na de wedstrijd zei Frank de Boer dat hij hoopt dat de spelers hier een les van hebben geleerd. Dat ze de volgende keer scherp zijn vanaf het begin. Ook tegen VVV. Juíst tegen VVV. De Boer leek niet te twijfelen aan zijn eigen tactische keuzes. Maar dat is slechts schijn. De Boer gaat niet publiekelijk aan zichzelf twijfelen, dat doet hij intern. In de bus, terwijl hij staart naar het voorbijtrekkende Nederlandse landschap. Analyseren, overwegen, peinzen en heroverwegen.

De onvermijdelijke vraag die de trainer zichzelf gesteld zal hebben is: hoe heeft dit Ajax gelijk kunnen spelen tegen een club als VVV? Was de inzet van mijn spelers ondermaats? Was het vooral een combinatie van veel pech en weinig geluk? Of heb ik misschien toch enkele tactische foutjes gemaakt? Was de keuze voor een relatief trage back als Blind tegen een snelle, dreigende vleugelspits als Musa wel een slimme? En heb ik hem niet te lang laten staan toen ik dit gevaarlijke contrast constateerde? Had ik de matig spelende De Jong niet moeten wisselen en Janssen door laten schuiven? En de wissels die ik wél heb toegepast, Serero als verkapte rechtsbuiten en Ebecilio als vervanger voor de dreigende Boerrigter, waarom heeft dat geen potten kunnen breken?

De wedstrijd in Venlo is een belangrijk leermoment voor Ajax en in het bijzonder voor De Boer. Deze slechte prestatie leidt tot twijfels bij de trainer en twijfel is het begin van alle wijsheid. Waar enkele supporters alweer steen en been klagen over wat tegenwind, en een paar bestuurders bakkeleien over de te varen koers, stelt De Boer in alle rust de zeilen bij. Hij is de kapitein die het schip onverstoorbaar navigeert, door te twijfelen en vervolgens kordaat bij te sturen. Deze trainer weet dat er altijd onweer dreigt in Amsterdam, maar laat zichzelf niet in de war brengen. Kampioen word je immers niet tegen de kleintjes, weet De Boer sinds 15 mei.

donderdag 19 mei 2011

Sterrenhemel

De wekker gaat. Vergeefs. Ik ben al een tijdje wakker deze zondagochtend. Zondag, eindelijk. De dag des oordeels. Erop of eronder, alles of niks, de dood of de gladiolen. Een jaar lang het gevoel van trots en onoverwinnelijkheid, of het plagerige gezeik van wat failliete Feyenoorders en allerlei Calimero’s uit de provincie. Ajax - FC Twente. Een tweesterrenrestaurant tegen een groeiende bistro. Een bistro waar overigens nog gewoon gerookt mag worden.

Ik trek het rood/wit over mijn schouders, duw een boterham in mijn gezicht en kus mijn vriendin gedag. Ik heb de hele ochtend het clublied lopen zingen, triomfantelijk met mijn Ajax-shirt gezwaaid en, voor het goede gevoel, nog even de hoogtepunten van Real Madrid – Ajax (1995) gekeken. Net voor ik de deur uitloop wenst ze me succes. Ze vindt me een malloot. En terecht misschien.

De wedstrijd is begonnen en het is vanaf de eerste minuut een prachtig schouwspel. Ajax vliegt erin, gefocust en strijdvaardig met Jan Vertonghen voorop. Een Vlaamse Amsterdammer die vecht voor de glorie van de Griekse held op zijn borst. Als een onoverwinnelijke gladiator in zijn eigen Arena. Constant de tegenstander opjagend en zijn troepen naar voren leidend. Op een overweldigende wijze gesteund door vijftigduizend Ajacieden, tezamen meer dan een waardige twaalfde man. De Arena toont zichzelf als een ontneembare vesting. Zoals De Meer, maar dan met meer.

Als Siem de Jong de 3-1 binnenschiet lijkt de marge voldoende. Maar ook bij die voorsprong blijf je als Ajacied met zwetende billen op je stoel zitten, omdat sommige spelers gedurende het seizoen het concentratievermogen van een opgewonde ADHD’er vertoonden. Zo ook vandaag. Mijn buurman staat nog uitbundig de 2-0 te vieren als ik alweer een diepe zucht van frustratie slaak: Theo Janssen, 2-1.

Maar dan toch, de laatste minuut. Vink brengt het fluitje naar zijn mond. Een moment van orgastische blijdschap volgt. AJAX IS KAMPIOEN (!). Ik heb hier vaak aan gedacht, van gedroomd en over geschreven, maar je blijft onvoorbereid. Ik lijk niet de enige. Iedereen schreeuwt, springt, zwaait, gooit bier en omhelst elkaar. Onbekenden lijken vrienden met wie je nu pas kennis maakt. Het is een grote chaos. Een chaos van geluk.

Ik laat me leiden door de lopende mensenmassa die zojuist de stad heeft ingenomen. De straten kleuren rood/wit en eenieder heeft dezelfde bestemming: het Museumplein. Eenmaal daar aangekomen lijkt het een aaneenschakeling van fijne momenten. Ik ben dronken van blijdschap en blij van dronkenschap. De spelers betreden het podium en er klinkt luid gejuich. De schaal wordt in de lucht gehouden en getoond aan eenieder die hem verdient. De Ajax Marsch klinkt en er wordt harmonieus meegezongen. Ik ga, vanwege mijn Eriksen-postuur, op mijn tenen staan en probeer tussen de mensen en de zwaaiende vlaggen wat op te vangen van het spektakel op het podium. Opeens word ik bij mijn benen gegrepen en een seconde later rusten ze op de schouders van een vriend.

Ik kijk rond. Wat een uitzicht. Ajacieden, zo ver als het oog reikt. Ontstoken fakkels, wiegende vlaggen, kartonnen kampioensschalen en synchroon klappende handen steken boven deze honderdduizend koppige massa uit. Het is er niet de situatie naar, maar ik word er even stil van. Ik moet aan de afgelopen seizoenen denken. De sportieve misère. De bestuurlijke wanorde. De constante oproer. Het tiental versleten trainers die allen door dezelfde achterdeur vertrokken. De gevallen held Marco van Basten. Dat ene doelpuntje te weinig. Die verdomde Inzaghi. Het afscheid van mijn helden: Chivu, Heitinga en Suárez. De genante rentree van Mido. Het bij vlagen walgelijke aankoopbeleid. De verloedering van het Ajax-systeem. Het uitstekende rapport dat nooit tot uitvoering kwam. De humeurige wedstrijddagen én de dagen daarna. De lange terugweg na een verliespartij. De hevige discussies met gefrustreerde mede-Ajacieden. Het voortdurend klinkende ‘Helemaal niets in Amsterdam’ en al de tijd en al het geld dat ik onophoudelijk bleef investeren in mijn club. Die vele momenten van wanhoop, woede en verzuchting. De vergankelijke trots en de onvoorwaardelijke clubliefde.

Onze Vlaamse Amsterdammer bemachtigt de microfoon en besluit een liedje in te zetten. Het is springen geblazen en al snel verliest mijn steunpilaar de controle over zijn bagage. Ik val. Daar lig ik dan, gestrekt op het gras. Ik kijk naar boven. De hemel is geneveld in rode rook en ik tel drie glinsterende sterren. De mensen om me heen springen en ik voel de grond trillen. Ik glimlach. We zijn kampioen. Zeven jaar, allemaal vergeten in een seconde.

woensdag 11 mei 2011

Drie dochters, drie sterren

Op 7 december 2010, net voor Ajax met zijn nieuwe trainer vertrekt richting Milaan, belt Anja de Boer kort met haar broer: “Succes hè Frank, met je eerste wedstrijd. Ben je er klaar voor?” Een korte stilte wordt onderbroken met: “Ik denk het wel. Ik ga ze weer laten foebele. Ik weet namelijk hoe je dat moet doen, goed foebele. Bovendien, die rode stropdas staat me best goed.” De zus van Frank de Boer, die werkt in een winkel waar ze sporttrofeeën verkopen, lacht en zegt: “Ok, zet hem op jongen. Ik ga alvast wat extra bekers inkopen, die zal Ajax nodig hebben met jou aan het roer”. “Nou, dat moeten we nog zien”, antwoordt Frank gereserveerd. “ Ik ga er hoe dan ook alles aan doen.”
Hij hangt op en zucht eens diep. De blik fronsend. De twijfels, ze zijn geen moment zichtbaar.

Na de bekerfinale van afgelopen zondag liet De Boer tevens geen enkele twijfel doorschemeren. Maar was dat oprecht? Ajax had het grootste gedeelte van de wedstrijd gedomineerd, zo vond hij. Bovendien gaf hij aan heel veel vertrouwen te hebben in aanstaande zondag, mede omdat Ajax hier getoond heeft te kunnen winnen van FC Twente. Als het interview langer voort had geduurd, had hij hier vast aan toegevoegd dat iedereen die Ajax liefheeft zich totaal geen zorgen hoeft te maken en dat de burgemeester maar eens moest gaan beslissen waar het feestje plaats gaat vinden.

In deze roerige periode als club straalt de Boer rust en stabiliteit uit. Langs de lijn lijkt hij onverstoord, immer analyserend en waar nodig kordaat bijsturend. Een steunpilaar voor de jonge, onevenwichtige spelersgroep van Ajax. Zo ook tijdens de bekerfinale, waar Nicolai Boilesen een nerveuze indruk maakte en De Boer hem even bij zich riep. De voormalig recordinternational, die zelf ooit begon als linksback, sprak de jonge Deen toe en gaf hem de nodige aanwijzingen. Hij ontneemt de spelers twijfels door zijn vertrouwen in hen uit te spreken.

Altijd vertrouwen uitstralen, ook als je twijfelt. Zo lijkt het devies van De Boer te luiden. Iedere man kent twijfels. Zo ook De Boer; juíst De Boer. Zo heeft hij aan het begin van zijn trainerscarrière meerdere malen aangegeven zijn twijfels te hebben. Hij wist niet zeker of hij wel de kwaliteiten huisvest die een succesvol trainer benodigt. Hij zal nu zelf moeten constateren dat een deel van deze twijfel ongegrond bleek. Hoe aanwezig zal daarentegen de weifeling en onzekerheid zijn met betrekking tot aanstaande zondag? De ‘finale’ tegen FC Twente. Ook De Boer weet dat dit Ajax qua ervaring, positiespel, constantheid en misschien zelfs individuele kwaliteit onderdoet voor de opponent. Daarbij, hoe moet hij die rode Luftwaffe, met aanvoer van de beste linkspoot der Nederlandse velden, een halt toe roepen?

De Boer weet dat dit Ajax boven zichzelf uit zal moeten stijgen om Twente te verslaan. En dat tracht hij niet te realiseren door zijn team in de underdogpositie te dwingen, niet door de tegenstander zwart te maken of een verbale strijd in de media te ontketenen. Nee. Hij doet dit door standvastig vol vertrouwen te spreken, over zijn spelers en de wedstrijd die komen gaat. Noem het bluf, noem het branie. Noem het arrogantie, noem het overmoed. Maar twijfel is de zwakkere tweelingbroer van vertrouwen. En Frank was altijd al de beste van de twee.

Frank de Boer, zoon van een stukadoor en vader van drie dochters, moet Ajax zondag de sportieve verlossing brengen. Ja, drie dochters. “Want”, zo zei Frank ooit, “goede voetballers krijgen dochters. En héle goede voetballers zelfs drie.” Zou dat ook op gaan met goed voetballende trainers en kampioenssterren? Ik zal u bekennen, ik ken twijfels, maar mijn vertrouwen is groter.

Het is 8 mei 2011 en Frank neemt zijn telefoon op. “He Frank. Jammer zeg, van die beker. Jullie waren er zo dichtbij, hè?” Het is Anja. “Ach zus, Twente was sterker”, antwoordt hij. “Ze waren gewoon een klasse beter. Dat kan gebeuren.” Het is even stil aan de andere kant. “Huh? Maar.. en zondag dan? Je zei net nog op tv dat je Ajax een goede kans geeft zondag.”
“Klopt”, klinkt het stellig, ”maar zondag spelen zij met een man minder. Snap je? Oh, en Anja, nu ik je toch spreek, verkopen jullie ook van die kartonnen kampioensschalen? Ik heb er nogal wat nodig.”

donderdag 21 april 2011

Feyenoord een zoen; Ajax kampioen

Ajacieden zeiden elkaar dit seizoen meerdere malen verzuchtend: “Nee, ook dit jaar is het weer niks. Wéér geen kampioenschap.” Het leek er niet in te zitten. Maar zie nu, het zit er wel degelijk in! Ajax kan dit jaar de aanhoudende sportieve misère een halt toe roepen. Drie wedstrijden winnen en wat puntverlies bij de koploper en we staan weer waar we willen zijn. Daar waar we zo vaak stonden. Maar, dachten we dat voorgaande seizoenen ook niet? Toen we net dat (doel)puntje tekort kwamen? Om alles in eigen hand te hebben moet PSV punten verspelen, en laat dit weekend daar nou een uitgelezen mogelijkheid voor zijn.

Feyenoord - PSV is de wedstrijd van aanstaande zondag. Dat is bij de huidige stand van zaken geen bekeken zaak voor PSV. Feyenoord haalde de laatste tien duels namelijk meer punten dan de koploper en waar laatstgenoemde in een labiele toestand lijkt te verkeren, is de gevallen topclub aan een sportieve opmars bezig. Maar willen ze wel winnen in Rotterdam? Of beter gezegd: willen de supporters van deze club wel winnen?

Vorig jaar betraden meer dan honderd ‘supporters’ het trainingsveld voorafgaand aan de wedstrijd tegen FC Twente. Ze eisten een verliespartij van Mario Been en zijn jongens, zodat Ajax minder kans maakte op de titel. Opzettelijk verliezen. Had het Been dit jaar op een willekeurig moment gevraagd en het zou er alle schijn van hebben dat het verzoek ingewilligd werd. Het leek dit seizoen wel of ze elke week van iedere mogelijke concurrent van Ajax probeerden te verliezen.

Maar die wekelijkse afgang is verleden tijd. Feyenoord is momenteel bij machte om dit PSV te verslaan. Daarbij is een overwinning urgent ook. Europees voetbal is binnen handbereik en dit is voor de club uit Rotterdam zowel financieel als sportief meer dan gewenst. Bovendien wil Been eerherstel voor de totale vernedering in Eindhoven. Feyenoord mag Ajax alles misgunnen, maar ze zouden daar nu überhaupt niet mee bezig moeten zijn. Een groot deel van de supportersschare lijkt dat te begrijpen en ziet PSV van het kampioenschap afhouden als de ultieme wraak, al komen er ook berichten naar buiten die stellen dat een deel van Het Legioen z’n club liever ziet verliezen om de grote rivaal dwars te zitten.

Met al wat er te winnen valt a.s. zondag, weegt het verlies van de aartsrivaal voor sommigen blijkbaar zwaarder. Dat is stuitend, pathetisch, supporteronwaardig en bovenal zeer kortzichtig. De haat voor een ander mag nooit groter zijn dan de liefde voor de eigen club. Wat is het leedvermaak waard als er zelf nooit iets te juichen valt? Deze obsessieve haat belet de hater altijd meer dan de gehate.

Desalniettemin zou deze kwestie niet aan de orde moeten zijn op dit moment. Beide topclubs maken een zwarte periode door en hebben de glorie van weleer besmeurd met totaal wanbeleid. Maar hoe betrekkelijk is deze rivaliteit en haat? Zondag juichen ze zowel in Rotterdam als in Amsterdam voor dezelfde club. Opdat het voor beide clubs een opmars kan betekenen tot nieuw succes. 

Toen Sjaak Swart tien euro doneerde aan de Vrienden van Feyenoord, werd dat met enige gêne en spottend gelach ontvangen in Rotterdam. Deze Ajacied doneerde dit symbolische bedrag omdat hij oprecht hoopt dat Feyenoord financieel weer gezond wordt en sportief terug aan de top komt. Wat hij impliciet probeerde te zeggen is dat we niet moeten vergeten dat zijn club én de club die hij eenmalig sponsorde, het Nederlandse voetbal decennia hebben gedomineerd. Clubs die groot zijn gemaakt door legendes als Cruijff, Keizer, Van Basten en Moulijn, Van Hanegem en Kindvall. Clubs met legendarische voetballers die door eigen wanbeleid voorbij worden gestreefd door clubs met iconen als Frits Philips en Joop Munsterman, met alle respect.

Ajax en Feyenoord zijn beide op zoek naar sportief eerherstel. Voor Ajax zou het kampioenschap meer zijn dan een opluchting. Het poetst het blazoen op. En waar Ajax hoe dan ook zijn eigen wedstrijden zal moeten winnen, zijn we voor even medeafhankelijk van de rivaal. Een club die enkele kortzichtige, afgunstige supporters vol frustratie herbergt, maar ook aanhangers heeft die weten dat hoop meer succes zaait dan haat.

De Kuip heeft Ajax de laatste jaren veel glorieuze momenten gebracht. Laat dat nog even voortduren.

In de geest van Mr. Ajax zeg ik ze alvast: succes, en bij voorbaat dank.

vrijdag 25 maart 2011

Revoluties laten zich niet stoppen

Cruijff hoest een keer. Hij kijkt Van den Boog apathisch aan. ‘Nee’, herhaalt Rik nog eens. ‘Nee Johan, dit gaan we niet doen’. Johan kijkt recht voor zich uit. ‘Bedankt voor het advies, maar ik bepaal, ik ben hier de directeur’. Van den Boog wacht op een reactie, maar het blijft ijzig stil aan de overkant van de tafel. Cruijff vertrekt geen spier. De blik is strak en onverstoord. Het geluid van de klok tikt regelmatig op de achtergrond. Het is doodstil. Van den Boog kijkt naar Jonk en Bergkamp, maar zij hebben hun ogen op Johan gericht. Iedereen kijkt naar Johan, en Johan kijkt strak voor zich uit.

Revoluties, fluweel of niet, zijn een radicaal omslagpunt of een ingrijpende verandering binnen een cultuur, de politiek, een organisatie of een voetbalclub. Vaak betreft dit een wijziging van het huidige systeem, gepaard met de wijziging van de heerser. Een revolutie is datgene wat Cruijff en consorten enkele weken geleden ontketende. Het moest radicaal anders bij Ajax. Al hoefde de heerser niet weg. Van den Boog zou zich aansluiten bij de klankbordgroep en luisteren naar de plannen van Cruijff, om er vervolgens invulling aan te gaan geven binnen Ajax. Dat zat wel snor. Het zou namelijk raar zijn als ‘wij links gaan, en hij rechts gaat’, zo stelde Cruijff.

Gisteravond bleek echter dat Van den Boog toch rechtsaf ging. Tot grote weerzin van Cruijff. Ajax heeft getoond op voetbaltechnisch vlak structureel te falen en Cruijff wilde hier met alle beschikbare knowhow een ommekeer aan geven. Samen met de helden van weleer. Zij staken hun hand uit om hun club te helpen, weder op te bouwen. Vervolgens werden Wim Jonk en Dennis Bergkamp naar voren geschoven om het technische rapport in uitvoering te gaan brengen. Dit bleek een struikelblok.

Als Van den Boog de plannen van Cruijff niet wil uitvoeren omdat hij de regie wil houden en zijn huidige personeel wil behoeden voor ontslagen, dan stuit dit op veel ongeloof en verzet. Bij Cruijff, bij zijn volgelingen en bij de supporters. Van den Boog zou niet vanuit clubliefde handelen maar vanuit eigenbelang. Hij wil z’n eigen positie behouden. Deze gedachtegang lijkt waanzin. Juist als Van den Boog zijn positie wil behouden zou hij naar de pijpen moeten dansen van Cruijff. Hij zou zich volgbaar opstellen en uitvoeren wat Cruijff wil. Dit doet hij niet. Hij kiest nu de weg van de meeste weerstand. Misschien wel juist omdat hij het beste voor heeft met Ajax. Hij gelooft in de weg die ze zijn ingeslagen en in de mensen die zich hiervoor inzetten. Van den Boog is niet dom, hij kent de gevolgen. Hij toont zich vastberaden.

Hier komen we aan op de kern van de zaak. Een revolutie wordt gevoed door onvrede. De misère, het falen en de wanhoop zet aan tot actie. En zoals bekend bij revoluties dient deze actie zoden aan de dijk te zetten. Stevig ingrijpen. Binnen een organisatie gaat dit gepaard met ontslagen, zo ook binnen de plannen van Cruijff. Waarom het huidige bestuur dit anders ziet, is om de doodleuke reden dat zij geen nood tot revolutie zien. Zij vinden dat het goed gaat, of geloven erin dat Ajax met het huidige beleid betere tijden tegemoet zal gaan.

Op dit vlak snijdt het bestuur zich echter in de vingers. Het binnenhalen van Cruijff en consorten werd geïnitieerd vanuit het feit dat men constateerde dat deze voetbaltechnische input belangrijk geacht werd. Hier bleek een tekort aan, binnen de directie, binnen de Raad van Commissarissen en binnen de ledenraad. Nu deze knowhow zich verzameld heeft en deze mensen zich bereid hebben getoond Ajax terug naar de top te brengen met hun hulp, wordt de hand vanuit Ajax opeens teruggetrokken. Thanks, but no thanks.

Op dit punt is het ongeloof van Cruijff goed voor te stellen. Hoe kan een handvol bestuurders over een technisch plan oordelen als ze aangeven daar zelf weinig verstand van te hebben. Hij verwoordde het treffend: “Ze hebben de ballen verstand van voetbal”.

Hoe kan een voetbaltechnisch mank bestuur de adviezen van clubiconen en voormalig topvoetballers als Cruijff, Van Basten, Rijkaard, Bergkamp en Jonk in de wind slaan? Wat heeft het huidige bestuur hier tegenover te stellen? Inhoudelijk vrij weinig tot op heden. De resultaten van de afgelopen jaren spreken ook niet in hun voordeel.

Cruijff heeft nogmaals laten weten niet te stoppen met zijn opstand. Hij kan het niet langer verkroppen dat zijn club, zijn Ajax, het Ajax dat hij groot heeft gemaakt, ten gronde wordt gericht door zakenlieden. Dan dienen deze maar vervangen te worden, zo stelde hij. De ledenvergadering, waar Cruijff het begin van zijn revolutie begon, krijgt een extra gewicht nu. Dit orgaan zal naar verwachting aan de poten van het bestuur, onder voorzitterschap van Uri Coronel, gaan zagen. Dezelfde voorzitter die bij de ledenraadverkiezing zei dat die ledenraad ‘niet zo veel voorstelde’. Ironisch.

Cruijff haalt een keer diep adem. Hij wendt zijn blik naar beneden. Hij pakt z’n kopje op en neemt de laatste slok koffie. Hij zet het kopje met Ajaxlogo beheerst terug op het schoteltje en kijkt er even naar. Ajax. Zijn club. Hij kijkt op en wenkt naar Jonk en Bergkamp. Ze staan op en lopen zonder om te kijken richting de deur. En net voordat Johan de kamer wil verlaten stopt hij. Hij draait zijn hoofd, kijkt in de verbaasde blik van Van den Boog en zegt: “He Rik, die rood/witte stropdas die je daar aan heb hè, die mag je houden. Maar Ajax, Ajax is van ons.”

zondag 20 maart 2011

Van alles in Amsterdam

Kort en krachtig gevloek. Tegen de tv, tegen de muur, tegen het luchtledige. Een verbale mix van geslachtsdelen, ziektes en godslasteringen. Ajax heeft verloren van ADO Den Haag. Een wedstrijd waar het er om ging. Een belangrijke te nemen horde richting een mogelijk kampioenschap. Een cruciale wedstrijd, erop of eronder, aanhaken of afhaken, en ja hoor, Ajax geeft weer eens niet thuis.

Het evalueren van de wedstrijd is frustrerend en kwellend. Je verwacht een hongerig Ajax, de vuisten gebald, het vuur in de ogen, de schaal in hun gedachte. Doof voor de haat en het gefluit vanaf de tribunes. Strijd en concentratie zijn de norm. Een basisvoorwaarde die niet aangehaald of gestimuleerd hoeft te worden. Althans, zou je denken. Tot je Van der Wiel vrij achteloos een simpele bal verkeerd in ziet schatten en Alderweireld wat nonchalant ingrijpt om hem vervolgens in eigen goal te koppen. Het zou een cynisch applausje verdienen, ware het niet dat dit ogenschijnlijke gebrek aan scherpte en strijdlust ook de andere twee goals veroorzaakt en zo het verlies van deze wedstrijd inleidt. En dus ook dat fel begeerde kampioenschap, dat inmiddels utopische vormen aan begint te nemen.

Ook Frank de Boer is de mentaliteit van zijn spelers niet ontgaan. Hij vraagt zich af of deze ‘kinderen’ wel beseffen wat ze laten liggen. Voor sommige spelers zal dit ongetwijfeld een wreed besef zijn. Maar bij anderen deel ik deze twijfel. Ik zie Alderweireld direct na de wedstrijd voor de spiegel staan om te kijken of zijn coupe nog intact is na die rake kopbal. Ik beeld me een alweer blije Van der Wiel in als hij morgen z’n nieuwe pimpelpaarse kicksen met gouden noppen thuisgestuurd krijgt. Ik moet daarbij erg m’n best doen om me voor te stellen dat Cvitanich er een minuut wakker van ligt, waar zijn collegaspits El Hamdaoui dit alles waarschijnlijk glimlachend aanschouwt. Zonder zijn bovenaardse kwaliteiten kan Ajax blijkbaar geen kampioen worden. Prettig uitgangspunt voor hem in zijn conflict met De Boer.
Dat zowel een trainer als supporters de winnaarsmentaliteit van de Ajaxspelers in twijfel trekken geeft te denken. Verliezen mag. Niet alles doen om dit te voorkomen niet. 

Een zucht. Het zijn frustraties van een teleurgestelde supporter die overduidelijk moeilijk te verkroppen zijn. Het supporterschap is lijden. De ellende en treurnis zijn het gevolg van passie en liefde voor de club. Maar ondertussen kan je als Ajacied geen wedstrijd meer ontspannen benaderen en is teletekstpagina 818 al jaren een no-go, mits je zelfmasochistisch bent. Ajax is een prachtige club die deze kwalificatie maar niet wil (of kan) bevestigen. Kampioen worden is blijkbaar niet als fietsen. Je verleert het.

Een dergelijke teleurstelling als vandaag is lastig te verwerken. Mede omdat je er constant door anderen op gewezen wordt. Het was in Den Haag al te horen: “Helemaal niets.. helemaal niets.. helemaal niets in Amsterdam!”. In de loop der middag volgden andere stadions. Het leedvermaak is al jaren onomstotelijk groot in Nederland. Er is zelfs een afglijdende club die er van leeft. Dit Calimero-gedrag zou de Ajacied moeten sterken. Deze zielenpieten denken dat als Ajax een been breekt, ze zelf harder gaan lopen.

Dus, Ajacieden, recht uw rug, hervind uw trots en duld dit zielige gedram. Overal in den lande zingt men over Amsterdam. Het toont onze status, onze grootsheid. Wij zijn Ajax. De grootste en mooiste club van Nederland. Maar niet de beste. Alweer niet. Verdomme.

donderdag 3 maart 2011

Vroeger, toen Ajax al bestond

Ajacied en schrijver Menno Pot deelde mij via zijn katern ‘Sporen van Ajax’ mee dat het Ajax dat ik ken en toejuich, niet de oorsprong en geschiedenis heeft die het pretendeert te hebben. Ajax blijkt geboren te zijn in de 19e eeuw, in het jaar 1894 om precies te zijn. Althans, om onprecies te zijn eigenlijk. De officiële oprichtingsvergadering heeft namelijk in 1893 óf in 1894 plaatsgevonden, waar de kenners nochtans uitgaan van 1894. Dit subtiele detail kan me echter gestolen worden. AFC Ajax is wel degelijk ouder dan FC Barcelona en heeft zijn jubileumwedstrijd dus niét verloren: 19-03-2000, Ajax - FC Twente 0-1. Even ademhalen.

Han Dade (links), een van de oprichters
Het Ajax dat wij nu kennen stond toen te boek als ‘Footh Ball Club Ajax’ en men speelde in de kleuren van de stad: zwart en rood. Overleven bleek evenals spellen niet gemakkelijk. In 1896 hield de club op te bestaan. De man die z’n eerste auto bouwde in het jaar dat Footh Ball Club Ajax aan z’n einde kwam sprak ooit de woorden: "Failure is only the opportunity to begin again more intelligently." Dat de heren oprichters zich, geheel in de filosofie van Henry Ford, niet uit het veld lieten slaan bleek in 1900. Het Ajax zoals wij dat kennen vond (opnieuw) zijn oprichting. Of in feite een soort van doorstart.

De heren initieerden, creëerden, faalden, bezonnen en initieerden opnieuw. En succesvol. Een paar jaren van rust en daarna een zegenrijke doorstart maken. Vallen, bijkomen en herboren opstaan. Niet zoals FC Wimbledon, Guns ’N Roses of Andy van der Meyde. Nee, vruchtbaar doorstarten zoals Napoli, Fleetwood Mac  en Johnny Heitinga. Een hersenspinsel komt op: de chaos en onrust van de laatste jaren bij Ajax staken en de boel opnieuw op orde krijgen? De suggestie voor een nieuwe doorstart dringt zich aan. AFC Ajax opheffen en deze minder succesvolle periode onderbreken, een paar sabbatical years ertegenaan en daarna stevig doorstarten.

Het biedt enige potentie, dit gekscherende idee. Op meerdere vlakken welteverstaan. Ajax kan een paar jaar geen landskampioen worden, maar we kunnen het ook niet mislopen. Zeker niet op één doelpunt verschil of door toedoen van een Ajax-huurling bij een degradatiekandidaat. De maanden oktober / november krijgen een zonniger karakter en de obsessie voor de derde ster krijgt de tijd om wat af te zwakken. Daarbij is het geen vervelende bijkomstigheid om een paar jaar niet constant afgedroogd te worden door een zuidelijk gelegen Sport Vereniging die zijn oprichting vond om meer gloeilampen te verkopen. De andere provinciaaltjes zullen het lied ‘Helemaal niets in Amsterdam’ nog nooit zo treffend en nog nooit zo lusteloos en onvoldaan ten gehore brengen. Ook de afgegleden havenrivalen zullen zich buigen over het nut van bestaan bij de afwezigheid van hun Goliath.

Bovendien verschaft het ook enig perspectief voor het huidige personeelsbestand. De beleidsbepalers kunnen hun favoriete stropdas houden en er hoeft niet geschikt te worden met de ongeschikt bevonden Van der Zee, waar deze alvast kan gaan scouten voor de heroprichting. Vertonghen en Stekelenburg kunnen alsnog transfereren naar het buitenland. Van der Wiel kan eindelijk bij Lil’ Wayne intrekken, Sulejmani kan z’n brommer nog wat opvoeren en El Hamdaoui mag lekker een paar jaar ‘ziek’ thuis zitten. De rest van de selectie kan verf en kwast ter hand nemen en beginnen aan de 52.960 stoeltjes. Bij voorkeur in het rood-wit ditmaal. In dat kader valt de voorgestelde contractverlening van Ooijer overigens ook een stuk beter te verklaren. Met een pot verf knapt een oude schuur op zeg maar.

Er zullen echter armoedige tijden aanbreken voor de media en sponsors. Jaap de Groot, Chef Telesport en ghostwriter van Cruijff, moet een eigen mening ontwikkelen en Johan Derksen zal met z’n besnorde mond vol tanden staan en vervroegd met pensioen gaan. Sponsor Mercedes zit plotsklaps opgescheept met een dertigtal bling bling bolides en Adidas ziet tot hun spijt geen kans meer het reeds ontheiligde Rood-Wit verder te verminken.

En hoe zit het met ons? De supporters. Wij krijgen zondags verlof, vrij van enige chagrijn. Een besparing van tijd en geld zal het opleveren. Tijd en geld dat vervolgens nuttig besteed kan worden aan belangrijkere zaken zoals … uhh ... nou, bijvoorbeeld ... uhh .. .

Ik realiseer het me terstond. Ik kan Ajax niet missen. Opheffing, sabbaticals, doorstarten. Gadverdamme. Een onverdraagbare leegte zou het opleveren. De gewaarwording van een weduwnaar. Een leven zonder Ajax is ronduit armoedig, als een bal zonder lucht, rood zonder wit, Martin zonder Cock en Jhonny zonder Burger King. Ik en Ajax hebben elkaar nodig. In goede tijden, en misschien wel des te meer in slechte tijden. Als de oprichters uit 1894 niet het lef en de vastberadenheid hadden getoond om hun droom zes jaar later opnieuw te verwezenlijken, hadden wij het Ajax van weleer en het Ajax van nu nooit gekend.

Ajax heeft succesvollere tijden gekend. En wij als supporters ook. Maar juist in deze jaren zonder zegeningen, de tijden van verlies en deceptie, is karakter al wat er nog rest. En dankzij Pot’s geschiedenisles weet ik dat Ajax altijd al karakter heeft gehad. Heldhaftig en vastberaden, sinds 1894.

maandag 21 februari 2011

Een afscheid en een herinnering

Ik zit op m’n oranje gekleurde stoeltje en ik ben er klaar voor. Ajax – VVV. Zo’n wedstrijd waar de gezonde, en vaak fijne westrijdspanning ontbreekt. Ik heb een houding van ‘laat maar komen die goals’ en deze houding wordt blijkbaar gedeeld door meerdere Ajacieden. Achter mij nemen enkele senioren alvast de uitslag door: “Nulletje of drie”. “Ja dat mag ik hopen ja. Maar ik zeg toch 4-0”. Het tekent de Ajacied, hooghartig en zelfverzekerd. Ik kan me vinden in de voorspelling van Senior B: 4-0 klinkt aannemelijk.

De spelers komen elk moment het veld op en ik kijk wat rond. Schuin achter de goal zit een jongen in een rolstoel. Het is vrij koud deze middag maar hij lijkt zich goed te weren met een dikke jas en een rood-witte sjaal. Ik denk dat hij misschien wel de beste plaatsen van het hele stadion heeft. Als Stekelenburg pasta met knoflook heeft gegeten zal hij het ruiken. De stadionspeaker roept om dat Luis Suárez na afloop van de wedstrijd gehuldigd zal worden. Dat wist deze jongen blijkbaar al. Hij steekt z’n armen in de lucht en toont trots z’n Ajax-shirt: ‘Suárez 16’.

“Wat een ongelofelijk laffe pot voetbal” hoor ik mezelf zeggen. Ajax is ondertussen weliswaar op voorsprong gekomen door El Hamdaoui maar het lijkt alsof beide partijen daar terstond tevreden mee zijn. “Kan iemand Enoh vertellen dat het geen zin heeft om een bal te veroveren als je hem daarna weer inlevert?”, aldus m’n tevens ontevreden kompaan.

Dit zijn van die momenten dat Ajacieden resoluut en kort door de bocht conclusies trekken over Ajax en de dienstdoende spelers. Siem de Jong schiet toch echt ogenschijnlijk tekort voor het Ajax-niveau (het beoogde niveau dan) en die Özbiliz is ook geen Messi blijkt wel. Het punt der onwederkeerbaar zeiken lijkt inmiddels bereikt. Sulejmani  kan nu aan een solo beginnen en zes man passeren alvorens de keeper te verschalken met een lobje, en iemand zal onverstoord verkondigen: “Tjonge jonge, totaal geen oog voor z’n medespelers die jongen.”

Maar helaas kwam die solo er niet. En die tweede goal ook niet. Senior A, senior B en ik zitten er allen naast vandaag. De score moge dan in ons voordeel zijn en de punten geen enkel moment in gevaar, het is gewoon een klotepot. Een draak van een wedstrijd. Een schandaal voor het voetbal. Een belediging voor ons aller Ajax. Een kat in de zak voor de toeschouwer.

Het laatste fluitsignaal klinkt. Scheidsrechter Wegereef verlost eenieder uit z’n lijden. De wedstrijd heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat de man waar nu afscheid van genomen gaat worden niet zomaar te vervangen is. Ajax toonde vandaag aan de immer sleurende, altijd dreigende en bij vlagen geniale Uruguyaan nog altijd te missen. Het is of ze ‘t erom deden.

De waarschijnlijk in slaap gedutte Suárez staat inmiddels op het veld tussen z’n ex-collega’s. Danny Blind spreekt de aanvaller toe en deze bedankt op zijn beurt in het gebrekkige en voor hem karakteristieke Nederlands de Ajax-supporters. Vervolgens loopt hij een ereronde en schiet hij wat ballen het publiek in. Bij de korte zijde op Noord tikt hij de ballen rustig voor zich uit om ze persoonlijk aan enkele gehandicapte Ajaxfans te geven. Ik kijk naar het grote scherm en zie Suárez een bal overhandigen aan een glunderende jongen in een rolstoel. Hij laat z’n Ajax shirt zien met de naam van zijn held. De held waar hij zojuist een bal van kreeg.

Suárez passeert ons vak en schiet de ballen bijna plichtmatig het publiek in. Het roert me niet. Ik wil dat hij stil blijft staan en de dank en waardering van het publiek erkentelijk in ontvangst neemt. Ik wil met alle Ajacieden onophoudelijk ‘Suárez Wo Ho’ zingen tot hij beseft waar hij afscheid van neemt. De onvoorwaardelijke steun en liefde tussen een trots publiek en een trotse voetballer. De plek waar hij altijd welkom was, is en zal zijn. Ik wil het besef van pijn en geluk tezamen zien komen in z’n gezicht. Hij mag er een traan door laten.

Ik besef me dat dit teleurstellend is. Ajax neemt hier op een te karige wijze afscheid van z’n publiekslieveling. 159 wedstrijden en 111 goals vertelt een van de spaarzame spandoeken ons. Dat verdient meer dan wat gemonteerd vuurwerk. Uit niks blijkt dat hij de grote held van de afgelopen jaren was. We vergeten groots afscheid te nemen van een icoon, het beste paard van stal.

Suárez heeft 3,5 jaar voor deze club gespeeld maar zijn dromen reiken verder dan Ajax. Een scheiding was derhalve onvermijdelijk. En op deze toch al troosteloze dag nemen we voor Ajax-begrippen wat teleurstellend afscheid van een speler die ons vele momenten van trots en geluk schonk. Een speler die ons wat te dromen gaf. Dromen die helaas niet allemaal in vervulling kwamen. Maar toch, eentje zeker. Vandaag. De droom van een jongen met een sjaal, een shirt, een glimlach en een bal. Hij gaf deze jongen het mooiste afscheid denkbaar.  Deze jongen zal Suarez nooit vergeten. En zelfs deze wedstrijd niet.

Suárez, buena suerte


maandag 14 februari 2011

Over leiding en toewijding

Liefde en trots voor een club is meer dan alleen maar het vieren van prijzen en het herkauwen van successen. Gelukkig maar. Liefde en trots zit hem in vele dingen: harmonieus het clublied zingen, een erehaag bij de uitvaart van een clubicoon, een stiftgoal van een A-junior, een eervol afscheid van een duur verkochte speler, het memoreren van een clublegende of een prachtige tifo-actie van een rood/wit-leger dat zingt, springt, aanmoedigt en steunt. Als het dooit, en als het vriest.

Dat laatste betreft de fanatiek(st)e fanschare van Ajax, ‘Vak 410’, die zich onvoorwaardelijk laat gelden tijdens wedstrijden van Ajax. Na reeds tien jaar van trouwe dienst vierden zij tegen NAC Breda hun welverdiende feest. Ze droegen hun jubileum met trots. Iedere Ajacied zou hun bestaan moeten waarderen (enkele supporters in vak 124 tegen AC Milan daargelaten). Die waardering trachtte ook de algemeen directeur, Rik van den Boog, te tonen. Hij richtte zich voorafgaand aan de wedstrijd tot het vak: “Dat jullie de komende 10 jaar deze sfeer kunnen vasthouden en dat we samen met jullie ongelofelijk mogen genieten van de komende 10 jaar voetbal. En alles wat daarna komt. Nogmaals, ontzettend bedankt mannen.”

Onder dat ‘we’ verstaat hij Vak410, zichzelf en iedereen die zich aangesproken voelt. En dat ‘we’ valt nog maar te bezien. De algemeen directeur en zijn bestuur staan namelijk onder een alsmaar toenemende druk en dat is niet geheel onbegrijpelijk. Dat Van den Boog niet geheel vrijuit gaat bij de tumultueuze jaren onder de trainers Marco van Basten en de door hem aangestelde Martin Jol was al duidelijk. Dat hij zich, vooral bij laatstgenoemde, volledig liet overrulen door de Hagenaar, die zijn ludieke bijnaam ‘Tony Soprano’ eer aan begint te doen, was nog niet bekend. Jol heeft zes spelers zonder enig scoutingsrapport en enkele afdankertjes van zijn eigen zaakwaarnemer naar Ajax mogen halen. Allemaal transfers waar Van den Boog zijn fiat aan gaf.

Daarbij: twee trainers in drie jaar tijd uitzwaaien, een financieel wanbeleid voeren, de macht uit handen laten nemen door een passant (Jol dus) en ondertussen een slepende affaire doorstaan vanwege het (door hem?) gevallen bedrijf The Entertainment Group. Je moet het de man nageven. Hij laat zich niet makkelijk uit het veld slaan. De kans is echter groot dat de reeds aangerichte ellende slechts de top van de ijsberg is. Voormalig hoofdscout Hans van der Zee is op straat gezet en is bereid alles op tafel te gooien om zijn gelijk jegens de algemeen directeur te halen. Dat gaat z'n positie niet sterker maken. 

Waar een vak vol hondstrouwe supporters hoop en glorie toont in bange dagen, is er een supporter die de macht en intentie heeft om deze wanorde een halt toe te roepen. De naam luidt Johan Cruijff. En “Johan Cruijff is terug bij Ajax”. In een klankbordgroep zowaar. In een wat? Ja, er is een klankbordgroep ‘gedingest’. Het huidige bestuur heeft de meest geëerde, succesvolle en invloedrijke Ajacied in een klankbordgroep weten te manoeuvreren. Dat levert echter een probleem op.

Wie geeft nu wie leiding? Formeel en organisatorisch gezien heeft Van den Boog alle macht en zijn Johan Cruijff en consorten slechts een adviesorgaan. Een soort van in te schakelen hulplijn als Rik even niet meer weet of Piet Keizer nou die zanger uit Volendam is of die voormalige linksbuiten uit Amsterdam. Het geval is echter dat niemand Johan Cruijff negeert, zeker niet een voetbaltechnische nobody die zich niet geheel zeker weet van zijn positie. Als hij Cruijff tegen het zere been stoot besluit Cruijff op te stappen. Exit Cruijff. Alweer. Dat gaat pijn doen. Dat levert kritiek op. De media zullen schrijven, de vijfde colonne zal steigeren en de supporters zullen zich roeren. Vertegenwoordigers van deze laatstgenoemde groep hebben laten weten achter het bestuur te staan en rust te prediken rondom de club, maar dat lijkt niet meer dan een goed bedoeld gebaar. De onrust is al gecreëerd, mede door beslissingen en handelingen van het huidige bestuur.

Rik van den Boog is een ijverig overlever en daarbij geen domme man. Door Cruijff binnen te halen sust hij de buitenwacht en blijft hij vooralsnog overeind. En er dreigt maar één manier om overeind te blijven. Hij zal toe moeten geven aan Cruijff en zijn bondgenoten; beamen dat de noodzaak tot verandering ‘logisch’ en vooral noodzakelijk is. Hij zal z’n excuses aan moeten bieden voor de schaamte die Cruijff heeft moeten ondergaan. Hij zal z’n auto geruisloos elders parkeren als hij de Audi van El Salvador op zijn plek ziet staan. Hij zal elk stoeltje in de Arena rood/wit verven als Johan hem dat vraagt. Hij zal links moeten gaan als Cruijff links gaat. Rik van den Boog zal moeten luisteren, knikken, zwichten en uitvoeren. De reus biedt de dwerg een schouder aan om zijn zicht verder te laten reiken. En dat doet hij slechts één keer.

Het wordt tijd dat Rik van den Boog zich een groot leider gaat tonen. En een groots leider is iemand die zich inzet voor een geheel dat groter is dan hijzelf. Wie A zegt hoeft geen B te zeggen. Hij kan ook toegeven dat A fout was en de aangeboden hulp aangrijpen om het anders te doen. Als hij de bloedfanatieke supporters over vijf jaar opnieuw wil kunnen toespreken, zal hij moeten luisteren naar de man die in z’n eentje een rood/wit-leger vormt. Gedreven door trots en clubliefde.

zaterdag 29 januari 2011

Uit het oog, nooit uit het hart

Ik kijk uit het raam en zie aan mijn linkerzijde de Allianz Arena liggen. De wintersportvakantie is tot z’n eind gekomen en we razen de autobahn af op weg naar Nederland, op weg naar huis.

Mijn telefoon trilt. Een sms. Ik zie de afzender en realiseer me dat dit belangrijk Ajax-nieuws betreft. Ik open het bericht en het eerste woord bevestigt reeds mijn eerste vermoeden: “Suárez vertrekt naar Liverpool”.

Kortstondig gevloek wordt gevolgd door berusting: dus toch. Het bestuur is alsnog door de hoeven gezakt voor de alsmaar groeiende zak geld van The Reds. Miskopen, exorbitante salarissen en andere vormen van kapitaalvernietiging zullen immers gecompenseerd moeten worden. En dat betekent het verkopen van je beste spelers aan kapitaalkrachtige Champions League-deelnemers waarbij je inmiddels moet hopen op een wonder als je tegen ze speelt.

Bij transfers spelen ook de wensen en de ambitie van de speler een rol. Suárez wilde naar Liverpool, zoveel was wel duidelijk. Hij was uitgeleerd in Nederland en Liverpool is een geweldige club om een stap hogerop te zetten. Een (nu nog) prachtige thuishaven, een fameuze fanschare, het mooiste lijflied en een roemrijke historie. Factoren die liefde voor en de trouw aan een club beïnvloeden en bepalen. Een club als Liverpool is echter ook vermogend, zeer vermogend. Daarbij spelen ze in wellicht de grootste en sterkste competitie ter wereld. De kwestie is simpel: clubliefde zal het nooit meer winnen van de persoonlijke ambitie en financiële hebzucht.

Ondanks de constante perikelen rondom zijn persoon en de alsmaar aanhoudende kritiek aangaande zijn gedrag op het veld was Suárez de absolute ster van dit Ajax. De aanjager van het elftal, de hoop in de beslissende slotminuten. Geniaal en onbegrepen tegelijk. Een topscorer. Een solist. Flamboyant en nooit huiverig voor de actie. Obstakels ziet hij niet. Obstakels worden pas zichtbaar als men de ogen afwendt van het doel, en het doel is het enige waar Suárez zijn ogen op heeft gericht. Suárez moet winnen. Door te sleuren, te duwen, te vallen, dramatisch te vallen, na te trappen, te bijten, te schreeuwen en zichzelf en de goden te vervloeken na een gemiste niet te missen kans. Ondanks dat de recente Godenzonen inmiddels wat meer ervaring hebben gekregen met verliezen dan de Meersche helden uit de vorige eeuw, was dit bij Suárez nooit te merken. Suárez is een winnaar. Verliezen is geen optie.

Luis Suárez is uitgegroeid tot een echte Ajacied. Hij gaf zijn eerste baby een officieuze Ajax-doop door zijn pasgeboren dochter te hullen in het rood/wit en haar met trots het veld op te dragen tijdens de opkomst van een thuiswedstrijd. In de armen van ‘El Pistolero’. De nummer 16, vervuld met trots. Trots op zijn dochter, trots op de clubkleuren die ze beide dragen.

Deze clubkleuren zou hij langer dragen. Toen er vorig seizoen tevens sprake was van een mogelijke transfer naar een buitenlandse club verwees Suárez dit gerucht zelf naar het rijk der fabelen in de thuiswedstrijd tegen Willem 2. Nadat hij de bal andermaal hoogstpersoonlijk tegen de touwen had gewerkt bleef hij staan, pakte z’n shirt vast en greep naar het embleem. Met de andere hand wenkte hij naar zijn medespelers. Hij wees op het logo, hij wees zijn supporters op zijn liefde voor Ajax, hij wees zijn medespelers op zijn trouw aan hen.

Deze man zou Ajax trouw blijven, zijn hart verpanden aan de club, elk jaar topscorer worden, tweejaarlijks met een in rood/wit geklede baby de Arena betreden, drie keer rood per seizoen pakken, mooier sterven dan welke zwaan dan ook, beslissende penalty’s versieren, Ajax de derde ster bezorgen en ze op weg helpen naar de vierde. Deze man zou Barcelona uit zijn hoofd zetten, de clubleiding vragen om een levenslang contract, een huis kopen in de Jordaan, zijn nadagen slijten op de Toekomst, onvoorwaardelijk worden toegezongen en tot in lengte van dagen schouderklopjes ontvangen van iedereen die Ajax lief heeft. Hij zou talenten gevraagd en ongevraagd van advies voorzien en af en toe een knipoog uitdelen naar een C-junior die met verve een penalty versiert. Suárez zou blijven, bij Ajax.

Ik open mijn ogen, de telefoon ligt nog in mijn hand. Het is inmiddels donker geworden en de snelheid waarmee de auto over het asfalt dendert verraadt dat we nog steeds in Duitsland zijn. Nog een paar uur en ik ben thuis. Ik besluit mijn ogen nog even te sluiten. Ik wil vandaag niet wakker zijn. Ik wil me zijn acties herinneren en hem nog eenmaal toezingen in mijn droom.

We may forget what you said, we may forget what you did, but we will never forget how you made us feel.

woensdag 12 januari 2011

Benen van glas; daden van goud

Daar zit je op de bank. Ajax-pyjama aan, glaasje cola in de hand. De ondertussen al wat vermoeide jongensogen turen naar de tv. De spelers betreden het gras. Nog niet wetende dat je dit de komende jaren veel vaker en veel fanatieker zal meemaken. Een wedstrijd van Ajax kijken. Een wedstrijd van Ajax simpelweg niet kunnen missen. Maar elke liefde begint ergens. En op de bank, in je pyjama, is deze liefde nog pril. Je leert elkaar kennen, je voelt dat het serieuzer wordt. Je hebt je hart verpand.

De opstelling volgt. Je kent de spelers bij voor- en achternaam. In het midden van het scherm staat een naam en een nummer: Litmanen, 10. De spelers wisselen van plek en op een plek wisselen de namen van spelers. Maar niet in het midden van het scherm, daar staat altijd dezelfde naam: Jari Litmanen. De onverstoorbare kop, de lange passen, de wapperende haren. Altijd op de goede plek, altijd de goede pass, altijd de goede loopactie.

Een cultuur kenmerkt zich door zijn waarden, zijn symbolen en zijn helden. Ajax kent vele helden. Elke fan heeft er een. Daarom is het hebben en eren van helden een persoonlijke kwestie. Toch is deze voormalig nummer 10 een alom bejubelde speler in Amsterdam. Litmanen is de Ajax-held van zijn generatie. Een uiterst succesvolle generatie welteverstaan. Vele successen gevierd, alle prijzen gewonnen en de hele wereld veroverd. Litmanen werd de sleutelspeler van het elftal genoemd; de architect.

Geleidelijk liep het kampioensteam uit voor lucratieve aanbiedingen in het buitenland. Spelers als Clarence Seedorf, Michael Reiziger, Edgar Davids, Nwanko Kanu en Finidi George vertrokken. Litmanen bleef. Litmanen hield van de Ajax-cultuur; hij bleef Ajax trouw. Dit verwoordde hij destijds op de volgende manier: "Beter dan bij Ajax krijg ik het waarschijnlijk nooit, dus ik blijf. Ik heb alles te danken aan Ajax. Dat wil ik de club op deze manier laten weten."

De trouw van de Kuninga –‘de Koning’, zoals hij wordt genoemd in zijn geboorteland- aan Ajax belette andere spelers niet te vertrekken. Patrick Kluivert en Winston Bogarde maakten de overstap naar AC Milan en Marc Overmars vertrok naar Arsenal. Ook succescoach Louis van Gaal vertrekt, naar FC Barcelona, en zou het jaar daarop de broertjes De Boer naar de Catalaanse hoofdstad halen. En terwijl alle spelers van het succesteam langzaam van hem weg dreven kreeg hij er een ongewenst probleem bij: laxiditeit. Dit behelst het hebben van te ruime kapsels rondom de gewrichten. In praktische zin betekende dit dat Litmanen zeven maal zijn enkel verzwikte in twaalf maanden. Deze chronische kwelling resulteerde in een frequente samenwerking met hersteltrainer Bobby Haarms en leverde hem de bijnaam ‘De Man van Glas’ op.

In het seizoen ‘97/’98 won hij nog de dubbel met Ajax, maar in het daaropvolgende seizoen was een vertrek onvermijdelijk. Zijn afscheidswedstrijd speelde hij op 16 mei 1999 tegen RKC Waalwijk. In de toen nog wat onwennige betonbak De Arena kreeg Litmanen, samen met clubicoon Danny Blind, een officieel afscheid.

Hij was een Amsterdammer geworden, een Ajacied, een held. En terwijl het publiek een gordijn van fakkels ontstak en hem bejubelend toezong, realiseerde Jari waar hij afscheid van nam. Hij nam afscheid van zijn succesjaren, zijn Ajax, zijn club en zijn trouwste fans. Met de aanvoerdersband om de arm veegde hij langs zijn gezicht. De protagonist van het Ajax uit de jaren ‘90 realiseerde zich dat hij afscheid nam van iets dierbaars. De liefde tussen hem en het publiek was onvoorwaardelijk. Een traan liep over zijn gezicht.

Een decennium later. Daar zit je weer op de bank. Het rood witte shirt om de borst, een biertje in de hand en een ietwat gespannen gevoel, zoals altijd. Je kleine neefje zit naast je. Een Ajax-sjaal hangt om zijn nek. Hij weet al wie hij later wil worden: Luis Suarez. Ajax scoort en hij steekt z’n handen in de lucht,de vuisten gebald. Hij raakt enthousiast en wordt wat onrustig. Maar steeds als nummer 16 in beeld komt valt z’n gezicht even stil. Hij realiseert het zich nog niet, maar hij wordt verliefd. Op het spel, op Ajax, op zijn held.

Litmanen won de UEFA Champions League, de Europese Super Cup, de Wereldbeker, viermaal het landskampioenschap, driemaal de KNVB Beker en driemaal de Johan Cruijff schaal. Hij werd Nederlands voetballer van het jaar, topscorer van de eredivisie, topscorer van de UEFA Champions League en topscorer van Ajax in Europees verband aller tijden. Hij speelde 252 wedstrijden in het shirt van Ajax waarin hij 132 keer tot scoren kwam. Dit alles voor en in dienst van Ajax. Gesteld kan worden dat dit palmares in de toekomst door geen enkele Ajax-speler meer zal worden geëvenaard. Dat is even reëel als betreurenswaardig. Wat blijft is de bewondering, de eerbied en de herinneringen. De herinneringen aan een held. De herinnering aan de tranen van Litmanen.