De wekker gaat. Vergeefs. Ik ben al een tijdje wakker deze zondagochtend. Zondag, eindelijk. De dag des oordeels. Erop of eronder, alles of niks, de dood of de gladiolen. Een jaar lang het gevoel van trots en onoverwinnelijkheid, of het plagerige gezeik van wat failliete Feyenoorders en allerlei Calimero’s uit de provincie. Ajax - FC Twente. Een tweesterrenrestaurant tegen een groeiende bistro. Een bistro waar overigens nog gewoon gerookt mag worden.
Ik trek het rood/wit over mijn schouders, duw een boterham in mijn gezicht en kus mijn vriendin gedag. Ik heb de hele ochtend het clublied lopen zingen, triomfantelijk met mijn Ajax-shirt gezwaaid en, voor het goede gevoel, nog even de hoogtepunten van Real Madrid – Ajax (1995) gekeken. Net voor ik de deur uitloop wenst ze me succes. Ze vindt me een malloot. En terecht misschien.
De wedstrijd is begonnen en het is vanaf de eerste minuut een prachtig schouwspel. Ajax vliegt erin, gefocust en strijdvaardig met Jan Vertonghen voorop. Een Vlaamse Amsterdammer die vecht voor de glorie van de Griekse held op zijn borst. Als een onoverwinnelijke gladiator in zijn eigen Arena. Constant de tegenstander opjagend en zijn troepen naar voren leidend. Op een overweldigende wijze gesteund door vijftigduizend Ajacieden, tezamen meer dan een waardige twaalfde man. De Arena toont zichzelf als een ontneembare vesting. Zoals De Meer, maar dan met meer.
Als Siem de Jong de 3-1 binnenschiet lijkt de marge voldoende. Maar ook bij die voorsprong blijf je als Ajacied met zwetende billen op je stoel zitten, omdat sommige spelers gedurende het seizoen het concentratievermogen van een opgewonde ADHD’er vertoonden. Zo ook vandaag. Mijn buurman staat nog uitbundig de 2-0 te vieren als ik alweer een diepe zucht van frustratie slaak: Theo Janssen, 2-1.
Maar dan toch, de laatste minuut. Vink brengt het fluitje naar zijn mond. Een moment van orgastische blijdschap volgt. AJAX IS KAMPIOEN (!). Ik heb hier vaak aan gedacht, van gedroomd en over geschreven, maar je blijft onvoorbereid. Ik lijk niet de enige. Iedereen schreeuwt, springt, zwaait, gooit bier en omhelst elkaar. Onbekenden lijken vrienden met wie je nu pas kennis maakt. Het is een grote chaos. Een chaos van geluk.
Ik laat me leiden door de lopende mensenmassa die zojuist de stad heeft ingenomen. De straten kleuren rood/wit en eenieder heeft dezelfde bestemming: het Museumplein. Eenmaal daar aangekomen lijkt het een aaneenschakeling van fijne momenten. Ik ben dronken van blijdschap en blij van dronkenschap. De spelers betreden het podium en er klinkt luid gejuich. De schaal wordt in de lucht gehouden en getoond aan eenieder die hem verdient. De Ajax Marsch klinkt en er wordt harmonieus meegezongen. Ik ga, vanwege mijn Eriksen-postuur, op mijn tenen staan en probeer tussen de mensen en de zwaaiende vlaggen wat op te vangen van het spektakel op het podium. Opeens word ik bij mijn benen gegrepen en een seconde later rusten ze op de schouders van een vriend.
Ik kijk rond. Wat een uitzicht. Ajacieden, zo ver als het oog reikt. Ontstoken fakkels, wiegende vlaggen, kartonnen kampioensschalen en synchroon klappende handen steken boven deze honderdduizend koppige massa uit. Het is er niet de situatie naar, maar ik word er even stil van. Ik moet aan de afgelopen seizoenen denken. De sportieve misère. De bestuurlijke wanorde. De constante oproer. Het tiental versleten trainers die allen door dezelfde achterdeur vertrokken. De gevallen held Marco van Basten. Dat ene doelpuntje te weinig. Die verdomde Inzaghi. Het afscheid van mijn helden: Chivu, Heitinga en Suárez. De genante rentree van Mido. Het bij vlagen walgelijke aankoopbeleid. De verloedering van het Ajax-systeem. Het uitstekende rapport dat nooit tot uitvoering kwam. De humeurige wedstrijddagen én de dagen daarna. De lange terugweg na een verliespartij. De hevige discussies met gefrustreerde mede-Ajacieden. Het voortdurend klinkende ‘Helemaal niets in Amsterdam’ en al de tijd en al het geld dat ik onophoudelijk bleef investeren in mijn club. Die vele momenten van wanhoop, woede en verzuchting. De vergankelijke trots en de onvoorwaardelijke clubliefde.
Onze Vlaamse Amsterdammer bemachtigt de microfoon en besluit een liedje in te zetten. Het is springen geblazen en al snel verliest mijn steunpilaar de controle over zijn bagage. Ik val. Daar lig ik dan, gestrekt op het gras. Ik kijk naar boven. De hemel is geneveld in rode rook en ik tel drie glinsterende sterren. De mensen om me heen springen en ik voel de grond trillen. Ik glimlach. We zijn kampioen. Zeven jaar, allemaal vergeten in een seconde.
hahaha lekkere vrienden die je sterretjes laten zien :P! Neej jongen, GEKKENHUIS! Geweldig inderdaad.. en uiteraard weer prachtig verwoord Franssen! Dag die we nooit zullen vergeten inderdaad.. Vooral omdat we zooo ver vooraan stonden! :)
BeantwoordenVerwijderenMooi geschreven! WIJ ZIJN AJAX, WIJ ZIJN DE BESTE
BeantwoordenVerwijderenWas een geweldige dag! ''Ik ben dronken van blijdschap en blij van dronkenschap''
BeantwoordenVerwijderen